ligchaam eens door twee of meer ligchamen te gelijk is aangedaan, dan zal de geest, wanneer hij zich later één hunner verbeeldt, terstond zich ook aan de anderen herinneren. Bewijs. De geest zal (volgens de vorige stelling) eenig ligchaam daarom verbeelden, dewijl namelijk het menschelijk ligchaam door de sporen van het uitwendige ligchaam op dezelfde wijs wordt aangedaan en getroffen, als het werd aangedaan, toen eenige zijner deelen door het uitwendige ligchaam zelf werden getroffen. Doch (volgens de onderstelling) het ligchaam was toen zoodanig aangedaan, dat de geest twee ligchamen te gelijk verbeeldde. Derhalve zal hij er ook nu twee te gelijk verbeelden, en wanneer de geest een van beiden verbeeldt, zal hij zich dadelijk ook het andere herinneren. w.t.b.w. Aanmerking. Hierdoor begrijpen wij duidelijk, waarin het geheugen bestaat. Want het is niets anders dan eene zekere aaneenschakeling van denkbeelden, die de natuur der dingen, welke buiten het menschelijk ligchaam zijn, insluiten, welke in den geest geschiedt volgens de volgorde en de aaneenschakeling der aandoeningen van het menschelijk ligchaam. Ik zeg voor- >> aantal woorden: 173 |
|