![]() |
te gebruiken, de aandoeningen van het menschelijk ligchaam, waarvan de denkbeelden de uitwendige ligchamen als aan ons tegenwoordig voorstellen, de beelden der dingen noemen, al geven zij de gedaanten der dingen niet weder: en wanneer de geest op deze wijs de ligchamen beschouwt, zal ik zeggen, dat hij zich verbeeldt. En om hier te beginnen aan te wijzen, wat dwaling is, verzoek ik op te merken, dat de verbeeldingen van den geest op zich zelve beschouwd geene dwaling bevatten, of dat de geest daardoor, dat hij zich verbeeldt, niet dwaalt; maar alleen voor zoover hij beschouwd wordt als verstoken van een denkbeeld, dat het bestaan van die dingen, welke hij zich als tegenwoordig verbeeldt, buitensluit. Want indien de geest, terwijl hij zich niet bestaande dingen als tegenwoordig verbeeldt, tevens wist, dat die dingen werkelijk niet bestonden, dan zou hij zeker deze magt van verbeelding aan eenen deugd zijner natuur niet aan een gebrek toeschrijven; vooral indien dit vermogen van verbeelden alleen van zijne natuur afhing, dat is (volgens bep. 7. deel 1) indien dit verbeeldensvermogen van den geest vrij was. Stelling XVIII. Indien het menschelijk >> aantal woorden: 188 |