113

van de ware oorzaak afdwaal, daar al de vereischten, die ik heb aangenomen, naauwlijks iets bevatten, dat niet zeker is door de ondervinding, over welke wij niet mogen twijfelen, nu wij hebben aangetoond, dat het menschelijk ligchaam, zooals wij het voelen, bestaat (zie bijst. na stell. 13 van dit deel). Daarenboven begrijpen wij (uit de vorige bijstell. en uit bijstell. 2 stell. 16 van dit deel) duidelijk, welk onderscheid er is tusschen het denkbeeld b.v. van Petrus, dat de wezenheid van den geest van Petrus uitmaakt, en tusschen het denkbeeld van Petrus zelven, dat in een ander mensch, bijvoorbeeld in Paulus is. Want dat eerste drukt regelregt de wezenheid uit van het ligchaam van Petrus zelven, en sluit het bestaan niet in dan zoolang als Petrus bestaat; dit daarentegen geeft meer de gesteldheid des ligchaams van Paulus dan de natuur van Petrus te kennen, en daarom zal zoolang als die gesteldheid zijns ligchaams duurt, de geest van Paulus, al bestaat Petrus niet, hem toch als bij zich tegenwoordig beschouwen. Verder zal ik, om de gewone woorden >>


aantal woorden: 177