108

zamengesteld is.

II. Van de enkelwezens, waaruit het menschelijk ligchaam is zamengesteld, zijn sommige vloeibaar, sommige zacht en eindelijk sommige hard.

III. De enkelwezens, die het menschelijk ligchaam zamenstellen, en dus ook het menschelijk ligchaam zelf, worden door de uitwendige ligchamen op verschillende wijzen aangedaan.

IV. Het menschelijk ligchaam behoeft, om bewaard te worden, verscheidene andere ligchamen, door welke het aanhoudend als 't ware vernieuwd wordt.

V. Wanneer een vloeibaar deel van het menschelijk ligchaam door een uitwendig ligchaam bepaald wordt, om dikwijls tegen een ander zacht deel te drukken, dan verandert het zijne oppervlakte, en drukt er als 't ware eenige sporen in van het uitwendige, drukkende ligchaam.

VI. Het menschelijk ligchaam kan de uitwendige ligchamen op velerlei wijzen bewegen en op velerlei wijzen aandoen.

Stelling XIV. De menschelijke geest is geschikt om zeerveel waar te nemen, en des te geschikter naar mate zijn ligchaam op meer wijzen kan aangedaan worden.

Bewijs. Want het menschelijk ligchaam wordt (volgens vereischte 3 en 6) op verschillende wijzen door de uitwendige ligchamen aangedaan, en genoopt om de uit- >>


aantal woorden: 179