![]() |
Bewijs. Want de ligchamen worden (volgens hulpstelling 1) ten aanzien van de wezenheid der stof niet onderscheiden. Datgene echter, wat de werkelijkheid van het enkelwezen daarstelt, bestaat (volgens de voorg. bep.) in den zamenhang der ligchamen. Deze wordt echter (volgens de onderstelling), al heeft er eene aanhoudende verandering der ligchamen plaats, behouden. Dus zal het ligchaam zoowel ten aanzien van de wezenheid der stof, als ten aanzien van de wijziging daarvan, dezelfde natuur behouden als te voren. w.t.b.w. Hulpstelling V Indien de deelen, die een enkelwezen zamenstellen, grooter of kleiner worden, maar echter in die verhouding, dat allen dezelfde onderlinge betrekking van beweging en rust als te voren behouden, dan zal ook het enkelwezen zijne natuur, even als te voren, behouden, zonder eenige verandering in zijn werkelijk bestaan. Bewijs. Het bewijs hiervan is hetzelfde als van de vorige hulpstelling. Hulpstelling VI. Indien eenige ligchamen, die een enkelwezen zamenstellen, genoodzaakt worden, de beweging, die zij naar éénen kant hebben, naar eenen anderen te keeren, maar zóó, dat zij hunne bewegingen kunnen voortzetten, en aan elkander in dezelfde >> aantal woorden: 177 |