101

bep. 1 van dit deel); verder, dat zij dan eens trager, dan eens sneller, en in ’t algemeen dan eens wel dan eens niet kunnen bewogen worden.

Hulpstelling III. Een bewogen of stilstaand ligchaam moest tot beweging of stilstand bepaald worden door een ander ligchaam dat ook door een ander tot beweging of stilstand bepaald is, en dat wederom door een ander en zóó in het oneindige.

Bewijs. De ligchamen zijn (volgens bep. 1 van dit deel) enkele dingen, die (volgens hulpstelling 1) naar beweging en rust van elkander onderscheiden zijn; en dus moet (volgens stell. 28 deel 1) elk noodzakelijk tot beweging of rust bepaald worden door een ander enkel ding, namelijk (volgens stell. 6 van dit deel) door een ander ligchaam, dat (volgens o.k.w. 1) evenzéér óf in beweging óf in rust is. Dit echter kon ook (volgens dezelfde redenering) noch in beweging noch in rust zijn, zoo het niet door een ander tot beweging of tot rust bepaald was, en dit wederom (volgens dezelfde redenering) door een ander, en zoo in het oneindige; w.t.b.w.

Bijstelling. Hieruit volgt, dat een bewogen ligchaam zoo lang bewogen wordt totdat het door een ander ligchaam tot rust bepaald wordt; en dat een rustend ligchaam ook zoolang rust, totdat het door een ander tot beweging >>


aantal woorden: 214