097

wordt duidelijker begrepen uit de aanm. stell. 7 van dit deel, die moet nagezien worden.

Stelling XIII. Het voorwerp van het denkbeeld, dat den menschelijken geest daarstelt, is een ligchaam, of eene bepaalde wijziging der uitgebreidheid, die werkelijk bestaat, en anders niets.

Bewijs. Want indien het ligchaam niet het voorwerp van den menschelijken geest was, dan waren de denkbeelden van de aandoeningen des ligchaams niet in God (volgens bijstell. stell. 9 van dit deel), voorzoover hij onzen geest, maar voorzoover hij de geest van een ander ding daarstelde, dat is (volgens bijst. 11 van dit deel) de denkbeelden der aandoeningen van ons ligchaam waren niet in onze geest. Wij hebben echter (volgens o.k.w. 4 van dit deel) denkbeelden van aandoeningen des ligchaams. Dus is het voorwerp van het denkbeeld, dat den menschelijken geest daarstelt, een ligchaam, en wel een dat (volgens stell. 11 van dit deel) werkelijk bestaat. Verder indien er behalve dit ligchaam nog een ander voorwerp van den geest was, terwijl er (volgens stell. 36 deel 1) niets bestaat, waaruit geen gevolg voortvloeit, dan zou (volgens stell. 11 van dit deel) noodzakelijk het denkbeeld van eenig uitwerksel daarvan in onzen geest moeten gevonden worden. Er bestaat echter (volgens o.k.w. 5 >>


aantal woorden: 203