![]() |
hier slechts mijn voornemen de reden op te geven, waarom ik niet gezegd heb, dat datgene tot de wezenheid van een ding behoorde, zonder hetwelk dat ding niet kan bestaan noch gedacht worden, namelijk, omdat de enkele dingen niet zonder God kunnen bestaan noch gedacht worden; en toch God niet tot hunne wezenheid behoort: maar datgene heb ik gezegd, dat noodzakelijk de wezenheid van eenig ding uitmaakt, door welks bestaan het ding wordt gesteld en door welks vernietiging het ding wordt opgeheven, of datgene, zonder hetwelk het ding, en hetwelk desgelijks zonder het ding niet kan bestaan noch gedacht worden. Zie bep. 2. Stelling XI. Het eerste, dat het werkelijke bestaan van den menschelijken geest daarstelt, is niets anders, dan het denkbeeld van eenig enkel, werkelijk bestaand ding. Bewijs. De wezenheid van den mensch (volgens de bijstell. der vorige stell.) wordt door bepaalde wijzigingen der eigenschappen Gods daargesteld; namelijk (volgens o.k.w. 2 van dit deel) door wijzigingen van het denken, die alleen (volgens o.k.w. 3 van dit deel) door een denkbeeld uit zijnen aard worden voorafgegaan, en als dit gegeven is, moeten de overige wijzigingen (namelijk die, aan welke dat denkbeeld uit zijnen aard voorafgaat) in hetzelfde enkele wezen bestaan (volgens o.k.w. 4 van dit deel). Dus is dan een denkbeeld het eerste, dat het zijn van den mensche- >> aantal woorden: 220 |