zoover hij alleen als denkend beschouwd wordt, en niet voor zoover hij zich in eene andere eigenschap openbaart; dat is zoo wel de denkbeelden der eigenschappen Gods als die van de enkele dingen hebben niet de gedachte voorwerpen of waargenomen dingen zelve tot voorwerp, maar God zelven, voor zoo ver hij denkend is. Bewijs. Dit blijkt uit stell. 3 van dit deel. Aldaar toch werd beredeneerd, dat God een denkbeeld van zijne wezenheid en van alles wat daaruit noodzakelijk volgt alleen daardoor, dat hij denkend is kan vormen, en niet daardoor, dat hij het voorwerp van zijn denkbeeld is. Daarom heeft het werkelijke bestaan der denkbeelden God tot oorzaak, voorzoover als hij denkend is. Doch dit wordt anders aldus bewezen. Het werkelijke bestaan der denkbeelden is eene wijziging van het denken (zooals van zelfs spreekt), dat is (volgens bijstell. stell. 25 deel 1.) eene wijziging, die de natuur van God, voor zoover als hij denkend is, op eene bepaalde wijs uitdrukt, en daarom sluit dit (volgens stell. 10 deel 1.) het begrip van geene andere eigenschap Gods in, en bij gevolg (volgens o.k.w. 4 deel 1.) is dit het uitwerksel van geene andere eigenschap dan van het denken. Dus heeft het >> aantal woorden: 202 |
|