zulk een denkbeeld, en wel (volgens stell. 15 deel 1) niet dan in God; w.t.b.w. Aanmerking. De menigte verstaat onder de magt van God Gods vrijen wil en zijn regt op alles wat bestaat, hetwelk daarom gemeenlijk als toevallig beschouwd wordt. Want zij zeggen, dat God de magt heeft om alles te verdelgen en tot niets te doen wederkeeren. Verder vergelijken zij de magt van God dikwijls met de magt der koningen. Doch dit hebben wij in bijst. 1 en 2. stell. 32 deel 1. wederlegd; en stell. 16 deel. 1 hebben wij aangetoond, dat God met dezelfde noodzakelijkheid werkt, waarmede hij zichzelven begrijpt, dat is, gelijk uit de noodzakelijkheid der goddelijke natuur volgt (zooals allen eenstemming leeren), dat God zichzelven begrijpt, zoo volgt ook met dezelfde noodzakelijkheid, dat God oneindig vele dingen op oneindig vele wijzen verrigt. Verder hebben wij stell. 34 deel 1 aangetoond, dat Gods magt niets is dan Gods werkzame wezenheid; en daarom is het voor ons even onmogelijk te denken, dat God niet werkt als dat hij niet bestaat. Indien het mij lustte dit verder te vervolgen, zou ik hier nog kunnen aantoo- >> aantal woorden: 189 |
|