![]() |
wezen kunnen denken. Want naar mate een denkend wezen meer kan denken, des te meer werkelijkheid of volmaaktheid denken wij dat het bevat. Een wezen dus, dat oneindig veel op oneindig vele wijzen kan denken, is noodzakelijk oneindig in denkenskracht. Daar wij dus door alleen op het denken te letten een oneindig wezen kunnen denken, is noodzakelijk (volgens bep. 4 en 6 deel 1) het denken één uit de oneindige eigenschappen Gods, zooals wij bedoelden. Stelling II. De uitgebreidheid is eene eigenschap Gods, of God is uitgebreid. Bewijs. Dit gaat op dezelfde wijs voort als het bewijs der vorige stelling. Stelling III. In God bestaat noodzakelijk een denkbeeld zoowel van zijne wezenheid, als van alles, wat uit zijne wezenheid noodzakelijk volgt. Bewijs. Want God kan (volgens stell. 1 van dit deel) oneindig veel op oneindig vele wijzen denken, of (wat hetzelfde is volgens stell. 16. deel 1.) een denkbeeld vormen van zijne wezenheid en van alles, wat daaruit noodzakelijk volgt. Alles evenwel wat in de magt Gods is, bestaat noodzakelijk. (volgens stell. 35 deel 1) Dus bestaat er noodzakelijk >> aantal woorden: 180 |