078

II. Tot de wezenheid van een ding zeg ik dat datgene behoort, door welks bestaan het ding noodzakelijk gesteld en door welks vergaan het ding noodzakelijk opgeheven wordt; of datgene, zonder hetwelk het ding en dat omgekeerd zonder het ding niet kan bestaan noch gedacht worden.

III. Door denkbeeld versta ik een begrip van den geest, welke de geest vormt, omdat hij denkend is.

Opheldering. Ik zeg liever begrip dan waarneming, dewijl het woord waarneming schijnt aan te duiden, dat de geest door het voorwerp wordt aangedaan. Begrip daarentegen schijnt eene handeling van den geest uit te drukken.

IV. Door een volledig denkbeeld bedoel ik een denkbeeld, dat, voor zoo verre als het op zich zelf, zonder betrekking op een voorwerp beschouwd wordt, alle eigenschappen of innerlijke kenmerken heeft van een waar denkbeeld.

Opheldering. Ik zeg innerlijke, om dat buiten te sluiten, wat uiterlijk is, namelijk de overeenkomst van het denkbeeld met het gedachte voorwerp.

V. Voortduring is onbepaalde verlenging van het bestaan.

Opheldering. Ik zeg onbepaalde, omdat door haar de natuur van het bestaande >>


aantal woorden: 176