Daarom kan ik het bewijs aldus tegen hen omkeeren. „Alles hangt van de magt van God af.” Opdat dus de dingen anders zouden kunnen zijn, moest noodzakelijk ook de wil van God anders wezen: doch de wil van God kan niet anders wezen (gelijk wij zoo even uit de volkomenheid van God ten duidelijkste hebben aangetoond); dus kunnen de dingen ook niet anders wezen. Ik beken, dat deze meening, die alles aan eenen onverschilligen wil van God onderwerpt en leert, dat alles van zijn goeddunken afhangt, minder van de waarheid afwijkt dan dat van hen, die leeren, dat God alles om den wille van het goede verrigt. Want dezen schijnen iets buiten God te stellen, dat niet van God afhangt, waarop God als op een voorbeeld in het werken let, of waarop hij als op een bepaald doel mikt. Dit is voorwaar niets anders dan God van het noodlot afhankelijk te maken, terwijl er niets ongerijmders van God kan gesteld worden, daar wij hebben aangetoond, dat hij de eerste en eeuwige vrije oorzaak is zoowel van de wezenheid >> aantal woorden: 179 |
|