053

niet ten hoogste volmaakt was; namelijk omdat, indien de dingen op eene andere wijs waren voorgebragt, aan God eene andere natuur moest toegekend worden verschillend van die, welke wij door de overweging, dat hij het volmaaktste wezen is, genoodzaakt zijn geworden hem toe te kennen. Ik twijfel evenwel niet, of velen zullen dit gevoelen als ongerijmd verwerpen, en niet genegen zijn om het te overpeinzen; en dit wel om geene andere reden dan omdat zij gewoon zijn aan God eene andere vrijheid toe te kennen geheel verschillend van die, welke door ons (bep. 6) geleerd is, namelijk onafhankelijken wil. Ik twijfel echter niet, of indien zij de zaak wilden overpeinzen en de reeks onzer bewijzen naauwkeurig bij zichzelven overwegen, dan zouden zij eindelijk zoodanig eene vrijheid als zij tegenwoordig aan God toeschrijven, niet alleen als hersenschimmig maar als eenen grooten hinderpaal der wetenschap geheel verwerpen. En het is niet noodig, dat ik, wat in de aanmerking op stell. 17 gezegd is, hier herhaal. Ten hunnen behoeve zal ik echter nog aantoonen, dat, al werd ook toegestemd, dat de wil tot de wezenheid Gods behoort, des niet te min uit zijne volmaaktheid zou volgen, dat de dingen op geene andere wijs en in geene andere >>


aantal woorden: 205