![]() |
Stelling XXXIII. De dingen konden op geene andere wijs noch in eene andere volgorde door God voortgebragt worden dan zij zijn voortgebragt. Bewijs. De dingen toch zijn allen uit de bestaande natuur van God met noodzakelijkheid gevolgd (volg. stell. 16), en door de noodzakelijkheid der natuur van God zijn zij bepaald om op eene zekere wijs te bestaan en te werken (volg. stell. 29). Indien derhalve de dingen van eene andere natuur hadden kunnen zijn, of op eene andere wijs tot werken hadden kunnen bepaald worden, zoodat de volgorde der natuur eene andere was, dan zou dus ook de natuur van God eene andere kunnen zijn, dan zij is; en derhalve (volg. stell. 11.) zou die ook moeten bestaan, en dus zouden er twee of meer goden kunnen bestaan; hetgeen (volg. bijstell. 1 stell. 14) ongerijmd is. Dus konden de dingen op geene andere wijs, noch in eene andere volgorde enz. w.t.b.w. Aanmerking I. Daar ik hierdoor ten duidelijkste heb aangetoond, dat er volstrekt niets in de dingen gevonden wordt, waarom zij toevallig moeten genoemd worden, wil ik nu kortelijk uitleggen, wat wij onder toevallig verstaan moeten; maar eerst, wat onder noodzakelijk en onmogelijk. Een ding wordt noodzakelijk genoemd óf met betrekking >> aantal woorden: 204 |