049

Stelling XXXII. De wil kan geene vrije maar slechts eene noodzakelijke oorzaak genoemd worden.

Bewijs. De wil is slechts eene bepaalde wijziging van het denken evenals het verstand; en daarom (volgens stell. 28) kan geene wilsuiting bestaan noch tot werken bepaald worden, tenzij die door eene andere oorzaak bepaald wordt, en deze weder door eene andere, en zoo verder tot in het oneindige. Bijaldien de wil oneindig wordt verondersteld, moet die ook tot bestaan en werken bepaald worden door God, niet voor zoover hij het volstrekt oneindige zelfstandige wezen is, maar voor zoover hij eene eigenschap heeft, die de oneindige en eeuwige wezenheid van het denken uitdrukt (volgens stell. 23). Hoe hij dus wordt opgevat, eindig of oneindig, hij vereischt eene oorzaak, waardoor hij tot bestaan en werken bepaald wordt; en dus (volgens bep. 7.) kan hij geene vrije oorzaak genoemd worden, maar alleen eene noodzakelijke of gedwongene; w.t.b.w.

Bijstelling I. Hieruit volgt 1, dat God niet uit vrijheid van wil werkt.

Bijstelling II. Hieruit volgt 2, dat wil >>


aantal woorden: 170