deze eerste, ofschoon zij toch zonder God niet kunnen bestaan noch gedacht worden; zoo volgt hieruit 1, dat God van de onmiddelijk door hem voortgebragte dingen de volstrekt naaste oorzaak is; maar niet in zijne soort, gelijk men zegt. Want de uitwerkselen Gods kunnen zonder hunne oorzaak noch zijn noch gedacht worden (volgens stell. 15 en bijst. stell. 24). Hieruit volgt 2, dat God niet eigenlijk de verwijderde oorzaak der enkele dingen kan genoemd worden, behalve misschien daarom, ten einde ze van die, welke hij onmiddelijk heeft voortgebragt, of liever welke uit zijne volstrekte natuur volgen, te onderscheiden. Want door eene verwijderde oorzaak verstaan wij zulk eene, die met haar uitwerksel geenszins verbonden is. Doch alles wat is, is in God en hangt aldus van God af, dat het zonder hem niet kan zijn noch gedacht worden. Stelling XXIX. In het heelal bestaat niets toevalligs, maar alles is door de noodzakelijkheid der goddelijke natuur bepaald, om op zekere wijs te bestaan en te werken. Bewijs. Al wat is, is in God (volgens stell. 15). God >> aantal woorden: 178 |
|