040

God en kan alleen door middel van God gedacht worden. Indien dus eene wijziging gedacht wordt noodzakelijk te bestaan en oneindig te zijn, dan moeten beiden noodzakelijk besloten of gedacht worden door middel van eenige eigenschap Gods, voorzoover deze gedacht wordt de oneindigheid en de noodzakelijkheid van het bestaan, of (wat volgens bep. 8 hetzelfde is) de eeuwigheid uit te drukken, dat is (volgens bep. 6 en stell. 19) voor zoo ver zij volstrekt gedacht wordt. Eene wijziging dus, die noodzakelijk en oneindig bestaat, moest uit de volstrekte natuur van eenige eigenschap Gods volgen, en dit wel óf onmiddelijk (waarover stell. 21) óf door middel van eenige wijziging, die uit zijne volstrekte natuur volgt, dat is (volgens de vorige stell.) die én noodzakelijk én oneindig bestaat; w.t.b.w.

Stelling XXIV. De wezenheid der door God voortgebragte dingen sluit het bestaan niet in.

Bewijs. Dit blijkt uit bep. 1. Datgene toch, welks natuur (op zich zelve namelijk beschouwd) het bestaan insluit, is de oorzaak van zichzelf en bestaat alleen uit de noodzakelijkheid zijner natuur.

Bijstelling. Hieruit volgt, dat God niet alleen de oorzaak is, dat de dingen be- >>


aantal woorden: 187