![]() |
niet bestaan te hebben of niet te zullen bestaan) het denken zonder het godsbegrip moeten bestaan; dit is evenwel tegen de veronderstelling; want er wordt verondersteld, dat als het denken gegeven is noodzakelijk het godsbegrip volgt. Derhalve kan het godsbegrip in het denken, of iets, hetwelk noodzakelijk uit de volstrekte natuur van eenige eigenschap Gods volgt, geen beperkte voortduring hebben, maar is door dezelfde eigenschap eeuwig; hetgeen het tweede was. Merk op, dat hetzelfde moet gezegd worden van alles wat in eenige eigenschap Gods uit de volstrekte natuur van God noodzakelijk volgt. Stelling XXII. Al wat volgt uit eenige eigenschap Gods, gewijzgd met eene wijziging, welke noodzakelijk en oneindig door haar bestaat, moet ook én noodzakelijk én oneindig bestaan. Bewijs. Het bewijs dezer stelling gaat op dezelfde wijs voort als het bewijs der voorgaande stelling. Stelling XXIII. Elke wijziging, die noodzakelijk en oneindig bestaat, moest noodzakelijk volgen óf uit de volstrekte natuur van eenige eigenschap Gods; óf uit eenige eigenschap gewijzigd met eene wijziging, welke noodzakelijk en oneindig bestaat. Bewijs. Eene wijziging toch is in iets anders, door middel waarvan zij moet gedacht worden (volgens bep 5) dat is (volgens stell. 15) zij is alleen in >> aantal woorden: 197 |