038

verre wordt het veronderstelt eindig te wezen): derhalve door het denken, voor zoo ver dit het godsbegrip niet daarstelt, hetwelk echter (volgens stell. 11) noodzakelijk bestaan moet. Derhalve bestaat er een denken, dat het godsbegrip niet daarstelt, en daarom volgt uit zijne natuur, voor zoo ver het het volstrekte denken is, niet noodzakelijk het godsbegrip (want het wordt gedacht als het godsbegrip daarstellende en niet daarstellende): hetgeen tegen de veronderstelling is. Daarom indien het godsbegrip in het denken, of iets anders (want het is onverschillig, wat men neemt, daar het bewijs algemeen is) in eenige eigenschap Gods uit de noodzakelijkheid der volstrekte natuur van die eigenschap volgt, dan moet dit noodzakelijk oneindig zijn; hetgeen het eerste was.

Verder kan datgene, wat uit de noodzakelijkheid der natuur van eenige eigenschap alzoo volgt geene beperkte voortduring hebben. Want indien gij het ontkent, laat dan verondersteld worden, dat hetgeen uit de noodzakelijkheid der natuur van eenige eigenschap volgt, in eene eigenschap van God gevonden wordt, b.v. het godsbegrip in het denken, en laat men onderstellen, dat dit eens niet bestaan heeft of niet bestaan zal. Daar echter het denken als eene eigenschap Gods gedacht wordt, moet het noodzakelijk en onveranderlijk bestaan (volgens stell. 11 en bijstell. 2. stell. 20). Derhalve zal buiten de grenzen der voortduring van het godsbegrip (want het wordt verondersteld eens >>


aantal woorden: 222