035

opzigte van de wil wordt op dezelfde wijs geredeneerd, gelijk ieder gemakkelijk kan inzien.

Stelling XVIII. God is van alle dingen de innerlijke, niet de uiterlijke oorzaak.

Bewijs. Alles wat is, is in God en moet door middel van God gedacht worden (volgens stell. 15), en aldus is God (volgens bijstell. 1. stell. 16) de oorzaak der dingen, die in hem zijn; hetgeen het eerste is. Verder kan buiten God geen zelfstandig wezen bestaan (volgens stell. 14) dat is (volgens bep. 3) geen ding, dat buiten God in zich zelf is; hetgeen het tweede was. God is dus de innerlijke en niet de uiterlijke oorzaak van alle dingen; w.t.b.w.

Stelling XIX. God of al de eigenschappen Gods zijn eeuwig.

Bewijs. Want God is (volgens bep. 6) een zelfstandig wezen, dat (volgens stell. 11) noodzakelijk bestaat, dat is (volgens stell. 7) tot welks natuur het bestaan behoort, of (wat hetzelfde is) uit welks bepaling volgt, dat het bestaat; en dus (volgens bep. 8) is hij eeuwig. Verder moet door de eigenschappen Gods datgene verstaan worden, wat (volgens bep. 4) de wezenheid van het goddelijke zelfstandige wezen uitdrukt, dat is, wat tot het zelfstandige wezen behoort: juist dit, zeg ik, moeten de eigenschappen zelve insluiten. Tot de natuur van het zelfstandige wezen echter (gelijk ik reeds uit stell. 7 heb bewe- >>


aantal woorden: 220