![]() |
is; volgt hieruit ook, dat zij niet werkelijk kunnen onderscheiden worden, dat is, dat het ligchamelijke zelfstandige wezen, voor zooverre het een zelfstandig wezen is, niet kan gedeeld worden. Indien nu evenwel iemand vraagt, waarom wij van nature zoo geneigd zijn om de grootheid te deelen, dan antwoord ik hem, dat de grootheid op twee wijzen door ons gedacht wordt, namelijk afgetrokken of oppervlakkig, voorzoover wij haar namelijk aan ons voorstellen, of als een zelfstandig wezen, wat alleen door het verstand geschiedt. Indien wij dus op de grootheid letten, voorzooverre die in de verbeelding is, wat meermalen en het gemakkelijkst door ons gedaan wordt, zal zij eindig, deelbaar en uit deelen zamengesteld bevonden worden; maar indien wij op haarzelve, zooals zij in het verstand is, letten, en haar voor zoo verre zij een zelfstandig wezen is denken, wat zeer moeijelijk geschiedt, dan zal zij, gelijk wij reeds voldoende bewezen hebben, oneindig, eenig en ondeelbaar bevonden worden. Dit zal voor allen, die de verbeelding en het verstand hebben leeren onderscheiden, duidelijk genoeg zijn; vooral indien ook hierop gelet wordt, dat de stof overal dezelfde is, en in haar geene deelen worden onderscheiden, behalve voor zoo verre wij de stof als op verschillende wijs aangedaan >> aantal woorden: 204 |