chamelijke zelfstandige wezen, als zelfstandig wezen, gelijk zij meenen, uit deelen bestaat; waarom zij beweren dat het niet oneindig zijn en dus niet tot God behooren kan. En dit helderen zij met vele voorbeelden op, waaruit ik er een paar zal aanhalen. Indien het ligchamelijke zelfstandige wezen, zeggen zij, oneindig is, dan denke men, dat het in twee deelen verdeeld wordt; en dan zal elk deel eindig of oneindig zijn. In het eerste geval bestaat dus iets oneindigs uit twee eindige deelen, hetwelk ongerijmd is. In het tweede geval is er dus iets oneindigs, dat tweemaal zoo groot is als iets anders oneindigs, hetwelk ook ongerijmd is. Verder, indien de oneindige grootheid gemeten wordt met deelen, die de grootte van voeten hebben, dan moet het uit een oneindig aantal zulke deelen bestaan, en evenzoo indien het met deelen gemeten wordt, die de grootte van duimen hebben; en daarom zal een oneindig getal twaalfmaal zoo groot zijn als een ander oneindig getal. Eindelijk, indien men zich voorstelt, dat uit een punt van eene oneindige grootheid twee lijnen AB en AC aantal woorden: 194 |
|