![]() |
dat God ligchamelijk is; hetgeen zij ook zeer goed daaruit bewijzen, dat wij onder ligchaam eene zekere grootheid, die lang, breed en diep is en eene bepaalde gedaante heeft, verstaan, terwijl men niets ongerijmders dan dit van God, het volstrekt oneindige wezen, zeggen kan. Door andere redeneringen echter, waarmede zij hetzelfde trachten te bewijzen, toonen zij duidelijk, dat zij het ligchamelijke of uitgebreide wezen zelf geheel van de goddelijke natuur afscheiden, en zij stellen, dat dit door God geschapen is. Door welke goddelijke magt dit echter kan geschapen worden weten zij volstrekt niet; hetgeen duidelijk toont, dat zij zelve niet begrijpen wat zij zeggen. Ik althans heb, naar mij voorkomt, duidelijk genoeg bewezen (zie bijstell. stell. 6 en aanm. 2. stell. 8) dat geen zelfstandig wezen door een ander kan voortgebragt of geschapen worden. Verder hebben wij (in stell. 14) aangetoond, dat er behalve God geen zelfstandig wezen kan zijn noch gedacht worden. En hieruit hebben wij de gevolgtrekking gemaakt, dat het uitgebreide een van de oneindige eigenschappen Gods is. Doch tot vollediger verduidelijking zal ik de bewijzen der tegenstanders weerleggen, die allen hier op neerkomen. Vooreerst, dat het lig- >> aantal woorden: 192 |