020
dacht worden dan een eindig zelfstandig wezen, hetgeen (volgens stell. 8) eene klaarblijkelijke tegenstrijdigheid insluit.
Stelling. XIV. Behalve God kan geen zelfstandig wezen bestaan noch gedacht worden.
Bewijs. Daar God het volstrekt oneindige wezen is, aan hetwelk geene eigenschap, die de wezenheid van een zelfstandig wezen uitdrukt, kan ontzegd worden (volgens bep. 6), en daar hij noodzakelijk bestaat (volgens stell. 11); zou, indien er eenig ander zelfstandig wezen buiten God bestond, dit moeten uitgedrukt worden door eenige eigenschap van God, en alzoo zouden er twee zelfstandige wezens van dezelfde eigenschap bestaan, hetgeen (volg. stell. 5.) ongerijmd is; en alzoo kan er geen zelfstandig wezen buiten God bestaan, en bij gevolg ook niet gedacht worden. Want indien het kon gedacht worden, moest het noodzakelijk gedacht worden als bestaande; doch dit is (volgens het eerste gedeelte van dit bewijs) ongerijmd. Derhalve kan er buiten God geen zelfstandig wezen bestaan, noch gedacht worden; w.t.b.w.
Bijstelling I. Hieruit volgt ten duidelijkste 1. dat God de eenige is, dat is (volgens bep. 6) dat er in het heelal slechts één zelfstandig wezen bestaat, en dat dit volstrekt >>
aantal woorden: 183