019

gesteld wordt, namelijk dat de deelen de natuur van het zelfstandige wezen niet zullen behouden; dan zou dus, wanneer het geheele zelfstandige wezen in gelijke deelen verdeeld was, dit de natuur van een zelfstandig wezen verliezen en ophouden te bestaan, wat (volgens stell. 7) ongerijmd is.

Stelling XIII. Het volstrekt oneindige zelfstandige wezen is ondeelbaar.

Bewijs. Want indien het deelbaar was, dan zouden de deelen, waarin het verdeeld werd, de natuur van het volstrekt oneindige zelfstandige wezen behouden of niet. In het eerste geval, zullen er dus meerdere zelfstandige wezens van dezelfde natuur bestaan, wat (volgens stell. 5) ongerijmd is. Indien het tweede gesteld wordt, dan zal dus (zooals boven) het volstrekt oneindige zelfstandige wezen kunnen ophouden te bestaan, wat (volgens stell. 11) ook ongerijmd is.

Bijstelling. Hieruit volgt, dat geen zelfstandig wezen, en bijgevolg geen ligchamelijk zelfstandig wezen, voorzoover het een zelfstandig wezen is, deelbaar is.

Aanmerking. Dat het zelfstandige wezen ondeelbaar is wordt gemakkelijker hieruit alleen begrepen, dat de natuur van het zelfstandige wezen niet anders dan oneindig kan gedacht worden, en dat door een deel van een zelfstandig wezen niets anders kan ge- >>


aantal woorden: 187