018
de onvolmaaktheid heft het op, en derhalve kunnen wij van het bestaan van geen ding zekerder zijn dan van dat van het volstrekt oneindige of volmaakte wezen, dat is van God. Want daar zijne wezenheid alle onvolmaaktheid uitsluit en de volstrekte volmaaktheid insluit, neemt het juist hierdoor allen grond weg om aan zijn bestaan te twijfelen, en geeft daarvan de hoogste zekerheid, hetgeen ik geloof, dat voor iemand, die slechts eenigzins oplet, duidelijk zijn zal.
Stelling XII. Geene eigenschap van het zelfstandige wezen kan naar waarheid gedacht worden, waaruit zou volgen, dat het zelfstandige wezen kan gedeeld worden.
Bewijs. De deelen toch, waarin het zelfstandige wezen aldus gedacht zou gedeeld worden, zullen óf de natuur van het zelfstandige wezen behouden, óf niet. In het eerste geval, zal (volgens stell. 8) elk deel oneindig moeten zijn, en (volgens stell. 6) oorzaak van zichzelf, en (volgens stell. 5) moeten bestaan uit eene verschillende eigenschap, en dus zullen uit één zelfstandig wezen meerdere kunnen gemaakt worden, wat (volgens stell. 6) ongerijmd is. Voeg hierbij, dat de deelen (volgens stell. 2) niets met hun geheel gemeen zouden hebben, en het geheel (volgens bep. 4 en stell. 10) zonder zijne deelen zou kunnen bestaan en gedacht worden, wat niemand kan betwijfelen dat ongerijmd is. Indien echter het tweede >>
aantal woorden: 214