die dingen voor moeijelijker om gemaakt te worden, dat is niet zoo gemakkelijk om te onstaan, waartoe zij zich voorstellen dat meer noodig is. Doch opdat zij van deze vooroordeelen mogen bevrijd worden, behoef ik niet aan te toonen, op welke wijs deze uitspraak: wat spoedig ontstaat, spoedig vergaat, waar is, noch ook of ten opzigte van de geheele natuur alles even gemakkelijk is of niet; maar het is genoeg alleen dit op te merken, dat ik hier niet spreek van dingen, die door uiterlijke oorzaken worden te weeg gebragt, maar alleen van zelfstandige wezens, die (volg. stell. 6) door geene uiterlijke oorzaak kunnen voortgebragt worden. Want de dingen, die door uiterlijke oorzaken worden te weeg gebragt, hetzij die uit veel hetzij uit weinig deelen bestaan, al wat zij van volmaaktheid of werkelijkheid hebben, is geheel aan de kracht der uiterlijke oorzaak toe te schrijven, en daarom ontstaat hun bestaan alleen uit de volmaaktheid der uiterlijke oorzaak, niet uit de hare.°) Daarentegen al wat het zelfstandige wezen van volmaaktheid heeft, is het aan geene uiterlijke oorzaak verschuldigd; weshalve ook zijn bestaan uit zijne natuur alleen moet volgen, die dus niets anders is dan zijne wezenheid. Derhalve heft de volmaaktheid het bestaan van een ding niet op, maar stelt dit daarentegen; doch >> Annotaties: |
|