016

bestaan magt (gelijk van zelfs spreekt). Indien dus wat noodzakelijk bestaat niets is dan eindige wezens; dan zijn bijgevolg de eindige wezens magtiger dan het volstrekt oneindige wezen: en dit is (gelijk van zelfs spreekt) ongerijmd. Derhalve bestaat er niets, of het volstrekt oneindige wezen bestaat noodzakelijk ook. Wij bestaan echter óf in ons, óf in iets anders, dat noodzakelijk bestaat. (zie o.k.w. 1. en stell. 7). Derhalve bestaat het volstrekt oneindige wezen, dat is (volgens bep. 6) God, noodzakelijk; w.t.b.w.

Aanmerking. In dit laatste betoog heb ik het bestaan van God van achteren willen aantoonen, opdat het bewijs gemakkelijker zou begrepen worden; echter niet daarom, dewijl uit dezen zelfden grondslag het bestaan van God niet van voren volgt. Want daar te kunnen bestaan magt is, volgt, dat naar mate er meer werkelijkheid aan de natuur van eenig ding toekomt, dit des te meer krachten van zichzelf heeft, om te bestaan; en dat derhalve het volstrekt oneindige wezen of God eene volstrekt oneindige magt om te bestaan van zichzelf heeft, weshalve het volstrekt bestaat. Velen zullen echter niet ligt de klaarblijkelijkheid van dit betoog kunnen inzien, dewijl zij gewoon zijn, alleen die dingen te beschouwen, die uit uiterlijke oorzaken voortkomen; en hiervan zien zij die welke spoedig gemaakt worden, dat is, welke gemakkelijk ontstaan, ook gemakkelijk vergaan, en daarentegen houden zij >>


aantal woorden: 222