007

Anders. Dit wordt nog gemakkelijker uit de ongerijmdheid van het tegendeel bewezen. Want indien een zelfstandig wezen door iets anders kon voortgebragt worden, dan moest zijne kennis van de kennis van zijne oorzaak afhangen (volgens de 4e o.k.w.); en dus (volgens de 3e bep.) zou het geen zelfstandig wezen zijn.

Stelling VII. Tot de natuur van een zelfstandig wezen behoort het bestaan.

Bewijs. Een zelfstandig wezen kan niet door een ander worden voortgebragt (volgens de bijstelling der vorige stelling); dus zal het oorzaak van zichzelf zijn, dat is (volgens bep. 1) zijne wezenheid sluit noodzakelijk het bestaan in zich, of tot zijne natuur behoort het bestaan; w.t.b.w.

Stelling VIII. Elk zelfstandig wezen is noodzakelijk oneindig.

Bewijs. Van ééne eigenschap bestaat er slechts één zelfstandig wezen (volgens stell. 5) en tot zijne natuur behoort het bestaan (volgens stell. 7). Dus zal het tot zijne natuur behooren eindig of oneindig te bestaan. Maar niet eindig. Want (volgens bep. 2.) moest het dan door een ander van dezelfde natuur beperkt worden, dat ook noodzakelijk zou moeten bestaan (volgens stell. 7.); en daardoor zouden er twee zelfstandige wezens zijn van dezelfde eigenschap, wat ongerijmd is (volgens stell. 5). Dus bestaat het oneindig. w.t.b.w.


aantal woorden: 201