006

uit zijnen aard vóór zijne aandoeningen is (volgens stell. 1) dit met weglating der aandoeningen en op zichzelf beschouwd, dat is (volgens de 3e en 6e bep.) naar waarheid beschouwd, niet gedacht geworden als van een ander onderscheiden, dat is (volgens de vorige stell.): er kunnen niet meer maar slechts één bestaan. w.t.b.w.

Stelling VI. Een zelfstandig wezen kan niet door een ander zelfstandig wezen worden voortgebragt.

Bewijs. In het heelal kunnen geen twee zelfstandige wezens zijn van dezelfde eigenschap (volgens de vor. stell.) dat is (volgens stell. 2) die iets gemeenschappelijks hebben; en daarom (volgens de 3e stell.) kan het ééne de oorzaak niet zijn van het andere, of het ééne kan door het andere niet voortgebragt worden. w.t.b.w.

Bijstelling. Hieruit volgt, dat geen zelfstandig wezen door iets anders kan voortgebragt worden. Want in het heelal bestaat niets dan zelfstandige wezens en hunne eigenschappen, zooals blijkt uit de 1e o.k.w. en de 3e en 5e bepal. Doch door een zelfstandig wezen kan het niet voortgebragt worden (volgens de vorige stell.). Dus kan een zelfstandig wezen volstrekt niet door iets anders voortgebragt worden. w.t.b.w.


aantal woorden: 190