004

VII. Al wat als niet bestaande kan gedacht worden, daarvan sluit de wezenheid het bestaan niet in.

Stellingen

Stelling I. Een zelfstandig wezen is uit zijnen aard vóór zijne aandoeningen.

Bewijs. Dit blijkt uit de 3e en 5e bepaling.

Stelling II. Twee zelfstandige wezens met verschillende eigenschappen hebben niets met elkander gemeen.

Bewijs. Dit blijkt uit de 3e bepaling. Ieder toch moet in zichzelf bestaan en door zichzelf gedacht worden, of het begrip van het ééne sluit het begrip van het andere niet in.

Stelling III. Van dingen die niets gemeenschappelijks hebben kan het ééne de oorzaak van het andere niet zijn.

Bewijs. Indien zij niets gemeenschappelijks hebben, kunnen zij bijgevolg (door de 5e onm. kl. waarh.) niet door middel van elkander begrepen worden, en dus (door de 4e o.k.w.) kan het ééne de oorzaak van het andere niet zijn; wat te bewijzen was.

Stelling IV. Twee of meer verschillende dingen worden van elkander onderscheiden volgens het verschil van de eigen- >>


aantal woorden: 167