003
Opheldering. Want zoodanig een bestaan wordt als eene eeuwige waarheid, evenals de wezenheid van een ding gedacht, en kan daarom door de voortduring of de tijd niet uitgedrukt worden, al denkt men zich die voortduring ook zonder begin en einde.
Onmiddelijk klaarblijkelijke waarheden.
I. Al wat bestaat, bestaat óf in zichzelf óf in iets anders.
II. Wat niet door middel van iets anders kan gedacht worden, moet door middel van zich zelf gedacht worden.
III. Is eene bepaalde oorzaak gegeven, dan volgt noodzakelijk het uitwerksel; en omgekeerd, indien er geene bepaalde oorzaak gegeven is, dan is het onmogelijk, dat het uitwerksel volgt.
IV. De kennis van het uitwerksel hangt van de kennis der oorzaak af, en sluit die in.
V. Dingen, die niets met elkander gemeen hebben, kunnen ook door middel van elkander niet begrepen worden, of het begrip van het ééne sluit het begrip van het andere niet in.
VI. Een waar begrip moet met zijn voorwerp overeenkomen.
aantal woorden: 160