002
V. Door wijziging versta ik de aandoeningen van een zelfstandig wezen, of dat, wat in een ander is, waardoor het ook gedacht wordt.
VI. Door God versta ik een volstrekt oneindig wezen, dat is een zelfstandig wezen met oneindig vele eigenschappen, waarvan elke de eeuwige en oneindige wezenheid uitdrukt.
Opheldering. Ik zeg volstrekt oneindig, niet: in zijne soort. Want al wat slechts in zijne soort oneindig is, daaraan kunnen wij oneindig vele eigenschappen ontzeggen; maar wat volstrekt oneindig is, tot zijne wezenheid behoort al wat wezenheid uitdrukt en geene ontkenning insluit.
VII. Dat ding zal vrij genoemd worden, hetwelk alleen uit de noodzakelijkheid zijner natuur bestaat en alleen door zich zelf tot handelen genoopt wordt: noodzakelijk daarentegen, of liever gedwongen, wat door iets anders genoopt wordt, om op eene vaste en bepaalde wijs te bestaan en te handelen.
VIII. Door eeuwigheid versta ik het bestaan zelf, voorzoover het als een noodzakelijk gevolg van de enkele bepaling van het eeuwige ding gedacht wordt.
aantal woorden: 164